Dat er ook mensen zijn die de pest hebben aan het filmfestival van Cannes is moeilijk voor te stellen, maar toch zijn ze er. Van die types die er helemaal niks aan vinden. Natuurlijk moet je je daar nooit door laten weerhouden als je op zoek bent naar een goede filmfestivalervaring, maar op mijn eerste dag kom ik al wel tot enig begrip voor deze houding. Cannes lijkt een glamoureus paradijs vol met de nieuwste films van de meest geweldige auteurs, maar is ook een vervreemdende, hyperrealistische ervaring. Een hallucinante twilight zone van lichten, sterren en veel mensen die heel hard op zoek zijn naar de juiste plaats, ingangen en, quelle surprise, aandacht voor hun films.
Het echte Cannes blijkt bij aankomst al meteen heel anders dan het Cannes uit de media. Het festival concentreert zich rond één gigantisch theater, het Palais. Daar ligt een rode loper, maar voor al het persvolk, dat zich in gigantische hoeveelheden door het gebouw beweegt, is het bestaan veel minder luxueus. Voor de meesten gaat het om wachten tot en of je wel naar binnen mag bij een vertoning. De rest probeert verbeten een plek te zoeken in het bomvolle WiFi-café.
Wanneer ik mijn persbadge op kom halen hoor ik dat de dame voor me geweigerd wordt en geen perspas krijgt. Het meisje achter de desk legt haar met veel dedain en zeer dramatische gebaren uit dat zeventigduizend lezers toch zeker niet genoeg zijn, en dat voor Cannes alleen de échte media tellen. Als de vrouw protesteert doet het meisje er nog een schepje bovenop, met een licht sarcastische toon verhalend over hoe zij vroeger nooit binnen kon komen en altijd moest smeken bij vrienden om een kaartje. Vijf minuten later krijg ik mijn perspas met een glimlach uitgereikt. Die glimlach is er bij het personeel bijna niet af te krijgen. Welkom in Cannes!
Een ander voor mij tot heden onbekend aspect van het festival is de overdaad aan personeel, allen onberispelijk gekleed in beige pakjes. Ze zijn werkelijk overal waar je kijkt, en eigenlijk niet vergelijkbaar met festivalvrijwilligers zoals we die in Nederland kennen. Met een sektarisch enthousiasme gluren ze continu of je je badge wel om hebt, of die wel van jou is, en welke kleur die heeft. Bonjour madame! Blauw in plaats van roze? Jammer, dan moet je even langs buiten lopen en blijft deze passage voor jou gesloten. Toch: heb je een probleem, dan is er om de drie meter een glimlachend aanspreekpunt. En die zijn ook hard nodig. De regels zijn voor een nieuwkomer tamelijk ingewikkeld. In Cannes zijn namelijk alle badges gelijk, maar sommige badges meer gelijk dan anderen. Zo kan ik met mijn badge dagelijks beschikken over een geheel eigen postvak waar anderen dingen in kunnen proppen. Als ik arriveer is het al helemaal vol gestouwd met luxe promotieboekjes, screening schedules en allerlei andere papieren, die samen al gauw zo'n vier kilo wegen in mijn festivaltas en dat op mijn eerste dag.
Gelukkig is er aan het eind van de middag dan toch tijd voor het kijken van een film daarvoor ben ik hier tenslotte en wel de nieuwe Kim Ki-Duk. Met hoge verwachtingen en na een uur gewacht te hebben tussen zeer ongedurig ellebogend persvolk (ondergetekende incluis) ga ik naar binnen bij Arirang. Kim kondigt de film zelf aan en ontvangt meteen een applaus dat meer tijd in beslag neemt dan zijn hele inleiding. Kim zegt dat hij slapende was en Cannes hem weer wakker maakte. Hij beschrijft Arirang als een zelfportret en een film die vragen oproept over de grenzen van het begrip cinema. Off to a good start... Daarna bedankt hij keurig het publiek voor hun aanwezigheid, en trekt de journalist naast me zijn schoenen uit stukken minder leuk.
Arirang is nauwelijks vergelijkbaar met het eerdere werk van Kim. Het lijkt in de eerste instantie een ruw portret dat Kim van zichzelf gemaakt heeft in een, om het eufemistisch te omschrijven, minder aangename periode in zijn leven. In Arirang stelt hij zichzelf vragen, doet uitspraken over het fenomeen cinema, zingt en doet zijn beklag over degenen die hem verraden hebben veel van de crewleden van zijn vorige films zijn voor zichzelf begonnen en hebben hem verlaten. Kim voelt zich depressief en in steek gelaten en heeft zijn intrek genomen in een sobere hut met daarin een tent met een flinke iMac, waar hij soms nog scripts op schrijft. Veel meer komt er niet uit hem; een hevig directors block heeft zich meester van hem gemaakt. De film volgt hem in zijn weeklagen en trage dagelijkse bezigheden en laat daarbij weinig aan de verbeelding over. Barre omstandigheden voor wie dit geen twee uur kan verdragen. Ik zie journalisten om me heen vertrekken.
Arirang roept, zoals Kim van tevoren zelf terecht stelde, veel vragen op over de authenticiteit van persoonlijke filmessays. Daar Kim zichzelf regisseert, slechts zichzelf aan het woord laat en in een van de eerste scènes letterlijk ter sprake brengt dat zijn film documentaire of fantasie kan zijn, blijft de kijker lichtelijk vertwijfeld achter. Is het echt zo beroerd gesteld (geweest?) met Kim of is Arirang ijdeltuiterij van de bovenste plank? Met bijna twee uur is de film behoorlijk aan de lange kant. Het lijkt me sterk dat Arirang een groot publiek zal kunnen bekoren. Voor liefhebbers van Kim Ki-Duk is het echter zeker een aanbeveling; misschien biedt de film een kijkje in zijn leven. Maar misschien ook niet. Toch krijgt de film na afloop een fikse staande ovatie, en als ik de zaal probeer te verlaten word ik zowaar verdrukt door het gevolg van Kim, dat er even snel langs moet.
Met deze film komen mijn filmbezoeken op de eerste dag alweer tot een abrupt einde. Ik ga op zoek naar de zogenoemde buzz; datgene wat het festival van Cannes nu echt zo interessant maakt, de sappige roddels. Het blijkt nogal tegen te vallen; er zou morgen iets met schapen gaan gebeuren op de rode loper. Aan het eind van de dag blijkt het echter stukken interessanter om een stukje over de boulevard te lopen en te proberen te ontwaren wie er voor de duurste hotels nu weer in of uit een auto met geblindeerde ramen stapt; met weinig bevredigend resultaat overigens. De enorme mensenmenigte die zich ophoudt voor de rode loper om een blik op de sterren te kunnen werpen blijkt na een dag al afschrikwekkend. Dat de meeste filmjournalisten na verloop van tijd zulke zure zeikerds worden lijkt na een dag Cannes opeens geen wonder meer.